Het was koud. Kouder dan ik me ooit kon herinneren. De wind snijdt door mijn broek en jas en prikt op mijn gezicht. Ik open mijn mond om adem te halen en herinner me het advies van de tandarts: bezoek eens een mondhygiëniste om de iets blootliggende tandhalzen te behandelen. Ik sluit mijn mond. Dat is beter. Ik kom maar langzaam vooruit en ik zoek continue naar balans door de aangevroren ondergrond. Met één hand trek ik de sjaal op tot net onder mijn ogen en blaas met bolle wangen warme lucht in mijn sjaal. Ik heb maar één hand vrij, dus om beurten breng ik mijn hand naar mijn mond om op mijn vingertoppen warme lucht te blazen. Ik wil bevroren vingertoppen voorkomen. Ik moet mijn ogen tot spleetjes dichtknijpen. Door de sneeuwstorm zie ik bijna niets meer en de grote vlokken prikken in mijn ogen. Ik ben toch niet zo goed voorbereid als ik dacht. Ik kijk naar beneden en zie dat de laag sneeuw op mijn benen smelt en mijn broek nat maakt. Het zal niet lang meer duren voordat mijn benen nat worden en het gevaar voor onderkoeling dichterbij komt.

Achter me hoor ik een stem, ver weg. De wind blaast venijnig in mijn oren, dus ik draai mijn hoofd iets, om het beter te horen. “Gaat het, mam? Ik ben blij dat ik niet zelf hoef te fietsen. Fijn dat ik achterop mag vandaag”. Ik strek mijn rug om haar uit de wind en sneeuw te houden en gil tegen de wind in: “We zijn er bijna prinsesje! Nog even volhouden, ik zie de school al!” We spreiden allebei één hand en kijken wie de grootste sneeuwvlok kan vangen. Ik fiets het schoolplein op en geef een laatste knuf aan mijn meissie. “Veel plezier vandaag op school. Ik kom je straks weer halen.” Met mijn ogen volg ik haar totdat ze voor de laatste keer omdraait en zwaait. Met in gedachten de warmte van thuis, verzamel ik moed en hervat mijn barre tocht terug. Eenmaal daar aangekomen, met een dampende kop thee en een droge broek zie ik een berichtje op m’n telefoon. “Hé stoere, zag je fietsen in de sneeuw, maar ik denk dat jij me niet zag. Vies hè, sneeuw?” Ik antwoord: “Nee joh, heerlijk! Ik voel dat ik leef!”